Toen de wet hervorming kindregelingen (WHK) werd aangekondigd, verzochten de scheidingsadvocaten van de vFAS de Expertgroep Alimentatienormen om duidelijkheid te geven hoe deze wet toe te passen bij de vaststelling van kinderalimentatie. De Expertgroep Alimentatienormen bestaat uit familierechters die zich bezig houden met alimentatiezaken. Zij hebben als doel het leveren van een bijdrage aan de voorspelbaarheid en rechtszekerheid van de rechtspraak in alimentatiezaken. De aanbevelingen die zij geven staan in het Rapport Alimentatienormen dat met enige regelmaat wordt aangepast aan nieuwe ontwikkelingen en regelgeving. De aanbevelingen zijn overigens geen wet en rechters en partijen kunnen in individuele zaken daarvan afwijken. Ook met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met een verhoging van het kindgebonden budget heeft deze werkgroep duidelijkheid verschaft.
De Expertgroep Alimentatienormen leidt af uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze wet dat een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop leidt tot een verlaging van resterende behoefte van het kind. Bij de parlementaire behandeling zijn, volgens de Expertgroep, de consequenties van de WHK door de wetgever onder ogen gezien en aanvaard. Vanwege de gevolgen voor enerzijds de behoefte van de kinderen en anderzijds de draagkracht van de alimentatieplichtige ouder(s), ziet de Expertgroep aanleiding om de aanbeveling op dit punt aan te passen aan deze uitleg van de wetgever. In het nieuwe rapport dat medio december 2014 verschijnt zal de Expertgroep de navolgende aanbeveling opnemen:
“Met ingang van 1 januari 2015 komen alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget ook in aanmerking voor een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 (voor 2015). Deze verhoging wordt ‘de alleenstaande ouderkop’ genoemd. De expertgroep beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag. Dit kan er in een aantal gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien. In een dergelijk geval is er dus geen aanleiding voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere, niet-verzorgende ouder.”